De Strijd tegen het terrorisme

Hoe ziet de AIVD op dit moment de dreiging die uitgaat van het islamistisch terrorisme en wie speelt welke rol op het veld van de terrorismebestrijding? Betoogd wordt dat de strijd tegen het terrorisme vooral een strijd is die moet worden gevoerd door geheime diensten: een zogenaamde "geheime oorlog".

Gerben W. Visser, plaatsvervangend directeur Democratische Rechtsorde bij de AIVD, schreef dit artikel voor de Nieuwsbrief Crisisbeheersing van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, jaargang 2, nr. 5, november 2004.

De dreiging die uitgaat van het islamistisch terrorisme is ernstig. Op basis van alarmerende informatie van de AIVD over mogelijke aanslagen, zijn vanaf juli dit jaar bijzondere beveiligingsmaatregelen van kracht bij verschillende gebouwen en objecten. Sindsdien zijn diverse personen aangehouden die worden verdacht van betrokkenheid bij verkenningsactiviteiten of andere handelingen die duiden op betrokkenheid bij terrorisme. Dat wil echter niet zeggen dat de kans op een aanslag daardoor minder is geworden. Nog steeds moet ons land er ernstig rekening mee houden op enig moment doelwit te worden van terroristen. Deze terroristische dreiging is evenmin zaak van korte duur. De moderne terrorist is niet uit op een kortetermijnwinst, maar hij handelt vanuit een geheel andere tijdshorizon. Ook zijn de politieke doelen van islamistische terroristen zelden concreet. Zij plaatsen hun handelen bij voorkeur in het licht van een strijd tussen gelovigen en heidenen en hanteren daardoor een voor westerse begrippen onvoorstelbaar normatief kader. Het eigen leven en dat van anderen, zelfs dat van medemoslims, wordt zonder aarzeling opgeofferd ter bereiking van het zelfgestelde hogere doel. De bestrijding van een dergelijk fenomeen is een ongekend zware opgave voor westerse democratieën. Het vergt visie, creativiteit, opofferingsgezindheid, incasseringsvermogen en doorzettingskracht. Maar vooral ook tact, om te voorkomen dat de grote meerderheid van goedwillende moslims zich in een hoek gedrukt voelt en vervreemden van onze samenleving.

Politiek en samenleving moeten beseffen dat terrorismebestrijding een zaak van lange adem is. Ook zal het dreigingsbeeld veelvuldig aan veranderingen onderhevig zijn, mede omdat internationale ontwikkelingen nieuwe dreigingen kunnen genereren en het terrorisme bij uitstek een grensoverschrijdend fenomeen is geworden. Voor alle betrokken partijen is het daarom van belang dat vertrouwd kan worden op een effectieve en slagvaardige aanpak. Alleen dan kan deze "geheime oorlog" met enige kans op succes gevoerd worden. Overigens zij voorop gesteld dat het gebruik van het begrip "geheime oorlog" beladen is, omdat "geheim" op gespannen voet staat met de huidige drang naar openheid en omdat we van "oorlog" liever (nog) niet willen spreken. In deze bijdrage wordt dit begrip vooral in overdrachtelijke zin toch gebruikt, juist vanwege de sterke lading en de "sense of urgency" die dit opwekt.

We bevinden ons niet alleen in een "geheime oorlog" vanwege de serieuze dreiging, maar ook omdat we te maken hebben met een verborgen vijand. De bevelhebbers zijn ondergedoken, hun soldaten verschijnen gemaskerd op internet, we weten niet echt goed waar hun troepen, rekruteurs en opleidingskampen zich bevinden, kortom: ze opereren vanuit een positie van onzichtbaarheid en ongrijpbaarheid. Ons is de oorlog verklaard (met in zekere zin vernietiging van "het Westen" als doel) en diverse aanvallen (terroristische aanslagen en pogingen daartoe) zijn intussen ingezet. De VS en later de NAVO hebben deze handschoen opgepakt; ook Nederland heeft troepen uitgezonden. Er is hierbij sprake van een andersoortige oorlog: het conflict is niet interstatelijk, er is sprake van een asymmetrische oorlog, het conflict is in alle opzichten grenzeloos. Voorts is er sprake van een verborgen front, dat niet alleen ligt in Irak of Afghanistan, maar ook in Madrid, op Bali, in Casa Blanca, in zowel westerse alsook in islamitische landen.

Als we deze strijd willen winnen, moeten we bepalen op welk front we ons moeten concentreren. Het bestrijden van het hedendaagse terrorisme met militaire middelen is weinig effectief gebleken. In zekere zin geven militaire conflicten zelfs brandstof aan het internationaal terrorisme. Rampenbestrijding bestrijdt het internationaal terrorisme zelf niet; hierbij gaat het immers om de opvang van de veelal bloedige gevolgen. Met een goed systeem van bewaken en beveiligen kunnen doelwitten van terroristen worden beveiligd, maar veelal zal de terrorist uitwijken naar een ander target, waardoor het risico van aanslagen per saldo niet of slechts in geringe mate afneemt. Heel Nederland beveiligen is maatschappelijk onwenselijk en niet goed realiseerbaar. Ook antiterrorisme-wetgeving heeft slechts een beperkt nut, aangezien terroristen zich door weinig laten afschrikken. Ons strafrecht is in zekere zin gericht op het corrigeren van gedrag en in onvoldoende mate toegesneden op personen en organisaties die ons de oorlog hebben verklaard. Daarnaast hebben veroordelingen en gevangenisstraffen slechts een tijdelijk effect. De terrorist is wel voor een bepaalde tijd opgesloten, maar kan na het uitzitten van de straf zijn carrière als terrorist voortzetten. Bovendien radicaliseren deze personen in de gevangenis soms verder of gebruiken medegevangenen als rekruteringsreservoir.

Het opsporingstraject in terrorismezaken is, gezien het gebruikelijke niveau van conspiratie, geen eenvoudige zaak. Het is vaak al lastig om een onderzoek in de sfeer van terrorismebestrijding te beginnen; om de zaak in juridische zin "rond te krijgen" is vaak nog veel lastiger. Het opsporingsapparaat komt veelal in gang nadat het strafbare feit zich heeft voltrokken. Het behoeft geen nader betoog dat terrorismebestrijding aanslagen dient te voorkomen. Na een zelfmoordaanslag is er overigens vaak niet zoveel om op te sporen, veelal kan men dan nog slechts achteraf de gang van zaken reconstrueren.

In belangrijke mate moet daarom vertrouwd worden op de aanpak van inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij kunnen, met hun geheime middelen en mogelijkheden, infiltreren en in een vroegtijdig stadium zicht krijgen en houden op terroristen en hun handlangers, waardoor de overheid in staat wordt gesteld om verstorend op te treden om aanslagen te voorkomen. Deze diensten kunnen echter alleen effectief zijn als zij het operationele deel van hun werkzaamheden buiten publieke waarneming kunnen uitvoeren en zich daarbij kunnen bedienen van middelen die soms inbreuk maken op de privacy van burgers. Op dit front, het front van de onzichtbare terrorist en van de geheime diensten, moet de geheime oorlog tegen het internationaal islamistisch terrorisme dan ook vooral worden beslecht. Op dit front dienen we ons te concentreren en daar dienen we onze krachten te bundelen. Inlichtingen- en veiligheidsdiensten dienen (binnen een duidelijk wettelijk kader) dan ook optimaal toegerust te zijn voor de uitoefening van deze preventieve taak.

Daarnaast moeten veiligheidsdiensten aandacht besteden aan het werkterrein dat bij de AIVD radicaliseringstendensen wordt genoemd. Het gaat hierbij om het vroegtijdig onderkennen en tegengaan van radicalisering en daarmee het voorkomen van 'aanwas' van terrorisme. Dit is een gebied waarop niet alleen veiligheidsdiensten en politie moeten acteren, maar waar tevens een belangrijke rol voor het (locale) bestuur is weggelegd. Een zorgwekkende ontwikkeling is dat het internet in toenemende mate een inspiratiebron en rekruteringsplaats wordt voor radicaliserende jonge moslims. Tenslotte dient de overheid te voorkomen dat er in onze maatschappij een kloof ontstaat tussen moslims en niet-moslims, in plaats van tussen radicalen en niet-radicalen. Hier ligt in het kader van terrorismebestrijding een belangrijke taak voor het (lokale) bestuur, maar ook voor opinievormers. Én vooral ligt hier een taak voor het gematigde en matigende deel van de islamitische bevolking zelf. Zij kunnen een belangrijke tegenkracht vormen tegen radicalisering en jongeren die afglijden in een gevaarlijke vorm van religiebeleving corrigeren. Deze laatste tegenkracht heeft in Nederland nog onvoldoende het woord genomen. Deze drie doelstellingen van terrorismebestrijding, te weten het voorkomen van aanslagen, de aanpak van voedingsbodems en het voorkomen van een 'kloof in onze maatschappij vormen de kernpunten van het huidige contraterrorismebeleid.

In het bovenstaande is betoogd dat veiligheidsdiensten een sleutelrol spelen op het gebied van terrorisme-bestrijding. Dit moet evenwel geen exclusieve rol zijn; daarvoor is de AIVD te klein en Nederland te kwetsbaar. Logische partners op dit dossier zijn opsporings-diensten en instanties zoals bijvoorbeeld de IND en de Koninklijke Marechaussee. Deze dienen zich dan echter meer te begeven op het traditionele werkterrein van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten; dienen zich in zekere zin meer naar de voorkant van de problematiek te begeven. De politie dient daartoe een grotere rol op het gebied van het verzamelen van inlichtingen te gaan spelen, dient daartoe de focus ook te leggen op voorkoming van radicalisering, dient meer zicht te krijgen op tendensen en kernen van radicalisering en op (ondersteuning van) terrorisme. Hierdoor kan het (locale) bestuur worden geholpen om maatregelen te nemen tot voorkoming van radicalisering en daarmee tot een effectieve bestrijding van terrorisme. Opsporings- en veiligheidsdiensten dienen in deze optiek hun krachten en hun informatie te bundelen, waaraan momenteel in Nederland wordt gewerkt in de zogenoemde "CT (contraterrorisme) infobox". Het belang van deze samenwerking moet niet worden onderschat; hier is een belangrijke stap gezet, die kan helpen om de geheime oorlog tegen het terrorisme te kunnen winnen.

Gerben W, Visser, plaatsvervangend directeur Democratische Rechtsorde bij de AIVD

Bron: Nieuwsbrief Crisisbeheersing van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, jaargang 2, nr. 5, november 2004 (www.minbzk.nl)